Herbert Paulzen reisde naar Samoa, Fiji, Tonga en de Salomonseilanden, waar hij op zoek ging naar wat er nog rest van het verleden van de Stille Zuidzee. Hij raakte bevriend met een opperhoofd van een voormalig koppensnellerseiland, met de Pacifische schrijver Epeli Hau'ofa en met twee hofmannen, RATUS, op Fiji. Op Tonga ontmoette hij Zijne Excellentie koning Tupou de Vijfde, op Samoa werd hij net op tijd in het oerwoud gevonden en opgenomen in het gezin van de man die zijn leven redde.
Over de eilanden in de Stille Zuidzee bestaan nog altijd de meest fantastische verhalen. Meestal gaan ze over zorgeloze kinderen der natuur, de 'nobele wilden' die er vrij en gelukkig leven in de Tuinen der Lusten. Maar de werkelijkheid van de jaren negentig is heel wat minder paradijselijk: in de Stille Zuidzee bevinden zich, verspreid over duizenden eilanden, ruim twintig 'ontwikkelingslanden'. De bewoners van deze eilanden hebben zich jarenlang atoomproeven moeten laten welgevallen, hun visgronden worden leeggeroofd, hun bossen en delfstoffen worden schaamteloos geëxploiteerd, en hun cultuur wordt steeds meer aangetast door de westerse 'way of life'.
Zoals in zijn eerdere boeken over de Himalaya (tussen goden en demonen), Jemen (land van de qat-kauwers) en Papua Nieuw-Guinea (de gouden schubben van de slang) bejegent Paulzen de mensen onbevooroordeeld. Het lukt hem door de façades heen te kijken en door te dringen tot de werkelijkheid achter de schone schijn van fantastische verhalen. Daarmee laat hij zien dat er oorspronkelijke samenlevingen zijn die ons nog veel te vertellen hebben.