Blaren, eelt en natte voeten
Oetzi, de kleine man uit het ijs

Hondenweer! De hele nacht had het al geregend. Ik sliep direct onder het dak van de oude Jausenstation Tisenhof , en de geseling van de dakpannen had niets goeds voorspeld voor de dag van vandaag. Onder het lage houten plafond van de gute Stube, aan de houten tafel tegenover de Herrgottswinkel (crucifix, heilig hart, madonna), zegt de bazin die ook boerin is: 'Het ziet er niet goed uit'.Dat had ik zelf ook al gezien. En als dan ook nog de negen koeien en de handvol schapen gewoon op stal blijven, wéét ik dat de zon vandaag niet meer te voorschijn komt.
In de voetsporen  van Erika en Helmut Simon uit Nürnberg treden kan ik wel vergeten. De Similaunspitze, 3607 meter hoog, is in dit weer niet eens zichtbaar. Laat staan haalbaar. Maar naar de Similaunhütte, 3019 meter hoog, moet geen probleem zijn en Tisenhof ligt precies langs het pad.
Almen. Sparren. Dwergsparren. Dan ben ik in het kale deel van het steil oplopende Tisental. In kieren en spleten ligt oude sneeuw, hogerop liggen verse lagen sneeuw, en waar ik omhoog hijg gutst de regen met oerkracht neer. Het pad slingert zich door een chaos van rotsen, keien en stenen. Ergens schuil ik in een primitieve herdershut die uit niet meer bestaat dan wat op elkaar gestapelde stenen met een lekkend dak.
Gisteren had ik een lange wandeling gemaakt vanuit het Oetztal. Ik was vertrokken in Vent, dat op 1900 meter hoogte ligt en het op een na hoogste permanent bewoonde dorpje van Oostenrijk is. Ik was via het Hochjochhozpiz en de Schöne Aussicht (2842 meter) gegaan, en dan omlaag naar het Schnaltal in het Italiaanse Zuid-Tirol. Tot de Tisenhof (1814 meter). Zes uur onderweg. Het is me niet in mijn koude kleren gaan zitten.
Ik zie de Similaunhut hoog boven op een loodrecht lijkende rotswand. Het spoor (van een pad is geen sprake meer) kronkelt over een morene, een immense hoop van keien en puin. Dan wordt spoor weer pad en plakt in scherpe zigzags tegen de wand. Maar het voordeel van de regen is de extra zuurstof,  ik ben op tijd voor het feest bij de hut, waar de mooie Hüttenwirtin Christine me een grote pot bier inschenkt. Met een Schnaps erbij, dat is hier de locale gewoonte. Locale gewoontes moet je respecteren.
Het feest is al begonnen. In de gemeenschapsruimte van de hut (een reusachtig stenen huis dat plaats biedt aan honderd slapers, en als het moet aan nog meer!) zitten zeker vijftig wandelaars die maar al te graag het gezonde voor het lekkere hebben geruild: goulash en polenta, grote glazen bier, glazen Zuidtiroolse Merlot, Schnaps van peren en gentiaan. In de ruime hal hangen natte jassen, staan natte schoenen en rugzakken. Het ruikt er naar zweet en rook.
Spoedig huppelen gespierde mannen- en vrouwenbenen  op de klanken van een Tiroler-bandje (accordeon, trompet, trombone en gitaar). Ik hoor het verschil tussen het ene en het andere deuntje niet, maar iedereen zingt mee, deinst op en neer.
Waar het hier in de hut allemaal om draait is om de mooie Christine. Voor veel wandelaars is zij de belangrijkste reden om naar de hut te komen. Extra reden vandaag: het is de laatste dag dat de hut open is. Het seizoen is voorbij, morgenochtend gaat de tent dicht. En dat wordt gevierd. En daarvoor is ook Caroline naar de hut gekomen, Christines jongere zus, en die is ook mooi, en dat is ook een extra reden om vandaag in de hut te zijn.
Alois Pirpamer, vader van de beide mooie dames, had mij uitgenodigd. Hij had me in zijn jeep mee willen nemen naar de Martin-Busch-Hütte en daarna voor willen gaan naar de Similaun-hut. Maar ik wilde een rondje maken en had beloofd op tijd te zijn. Alois, een pezige zestiger met een door de berglucht geboetseerd gezicht, is Bergführer. Niet zomaar een berggids. Hij is ook eigenaar van het Post Hotel in Vent, skileraar, hij was jarenlang voorzitter van de IVBV, de Internationale Vereinigung von Bergführer Verbände en geldt als een van de meest ervaren en beste gidsen van de Alpen.
En hij heeft de Oetzi uit het ijs gehakt.

Het feest gaat de hele nacht door. Niemand blijft nuchter. De Tiroler liedjes worden schunniger. De accordeonvingers tasten steeds vaker mis. De dansen worden wilder.

In de Similaun-hut bleven de Simons voor de nacht van woensdag 18 op donderdag 19 september 1991. De volgende dag klommen ze naar de 3514 meter hoge Finailspitze. Daarna keerden ze om. Ze weken af van het pad (volgens Alois 'um aus zu treten', net Duits voor poepen). Toen maakten ze hun grote vondst. Er stak 'iets bruins' uit het ijs. Ze inspecteerden dat bruine iets nader en constateerden dat het een 'lederbrauner, runder, kahlgeschorener Hinterkopf' was. Ook waren de schouders en een deel van de rug te zien. Ze dachten aan een verongelukte alpiniste (het was een sierlijk lijk, ze meenden dat het een vrouw was) en waarschuwden de toenmalige Hüttenwirt Markus Pirpamer, de oudste zoon van Alois.
Markus belde zijn vader, die ook leider van de reddingsdienst was. De hut en ook de vindplaats zijn net over de niet duidelijk gemarkeerde grens met Italië, die sinds de Tweede Wereldoorlog de waterscheiding volgt; de hut stond er echter al langer (Alois: 'Natuurlijk hebben ze de grenspalen willekeurig geplaatst'). Maar omdat dat zo is zei Alois: 'Bel de carabinieri op'. Alois zelf belde de Oostenrijkse gendarmes.
Zowel Markus als Alois gingen ervan uit dat het om een gewoon gletsjerlijk ging. Een al wat ouder lijk, want recentelijk werd niemand vermist. Gendarmes en carabinieri overlegden. De Italianen hadden geen zin en lieten de berging graag aan de Oostenrijkers over. De volgende dag probeerden ze dat lijk met persluchthamers vrij te krijgen en per helikopter af te voeren. Dat lukte niet. Bovendien verslechterde het weer zodat de helikopter zonder lijk terugvloog.
Maar de geruchtenstroom was inmiddels al op gang gekomen. En ziedaar wie verschijnt: 'Extrem-Bergsteiger' Reinhold Messmer, in gezelschap van collega Hans Kammerlander. De beroemdste bergbeklimmer ter wereld was net bezig met een wandeling langs de grens van Zuid-Tirol. Dus wat dacht iedereen? Dat zogenaamde lijk was een stunt van Messmer. Want Messmer doet niets zonder de pers erbij te betrekken, zijn Tiroolse wandeling werd natuurlijk gevolgd.
Toen de beide bergbeklimmers ter plaatse verschenen, én pers, én Alois, werd eerst aan Alois gevraagd hoe oud hij het lijk schatte.
Alois: 'Ik zei, zeker 200 jaar. Waarop Messner zei: nee, zeker 400 jaar. Ik zei toen tegen hem: Reinhold, jij moet ook altijd overdrijven'.
Op zondag begonnen Alois en Franz, zijn zwager, het ijs rond het lijk weg te hakken. 'Vier uur hebben we gehakt, daarna hebben we het lijk weer toegedekt met plastic, steenplaten en ijs. De volgende dag is het dan per helikopter afgehaald.

Na het ontbijt vertrekt iedereen. De feestvierders gaan omlaag, Alois en ik lopen omhoog. Steil. Kniediepe sneeuw. Het heeft de hele nacht gesneeuwd. En het sneeuwt nog steeds. Veel te vroeg voor het jaar, volgens Alois. En het waait. Een koude, striemende wind. De koppen van alle drieduizenders steken in grijze donzen mutsen. Maar Alois weet feilloos welke route wij moeten volgen. Na anderhalf uur doemt uit het dons een stenen piramide op. In vier talen (Duits, Italiaans, Räto-Romaans en Engels) wordt op een plaquette gememoreerd dat hier de Oetzi werd gevonden.
Maar het klopt niet helemaal, de eigenlijke vindplaats is zeventig meter verderop. Als er iemand is die het moet weten, is het Alois wel. In de sneeuwstorm bagger ik achter hem aan door de hier méér dan kniediepe sneeuw. In wat een beetje op een witte kom lijkt, op 3210 meter hoogte en 73 meter onder de top van het Tisenjoch, blijft Alois staan.
Hij brult tegen de wind in: 'Hier lag hij. Toen we hem uit het ijs hadden gehakt heb ik alles wat er om hem heen lag in een zwarte vuilniszak gedaan. Franz vroeg nog: waarom doe je dat nou? Gooi toch weg die rotzooi'.
Maar Alois deponeerde een soort kom van berkenbast, iets dat op een houweel leek, gebroken plankjes, stukjes riem, haren, lapjes vel en een stok met spits uiteinde in de vuilniszak, en leverde die zak in bij de politie. Dat was het dan.
Nee, dat was het niet!

De mummie (ik heb het altijd over lijk gehad, maar het gaat natuurlijk om een door het ijs goed geconserveerde mummie) was tenslotte per helikcopter naar Vent getransporteerd en dan per... lijkwagen naar het Institut für Gerichtliche Medizin in Innsbruck gebracht. Daar bleek al gauw dat zelfs Messners 'overdreven' schatting nog veel te conservatief was geweest: de mummie bleek 5300 jaar oud. Ze stamt uit het Neolithicum.
Oetzi, zoals hij gauw werd genoemd naar zijn vindplaats in de Oetztaler Alpen, werd DE archeologische sensatie van de jaren negentig. En de Italianen hadden achter het net gevist, terwijl hij op hun grondgebied was gevonden. Alle publiciteit ging naar de Oostenrijkers. Oetzi werd een toerismebevorderaar. Het zat de Italianen niet lekker.
Ik zou wel eens willen weten wat er zich allemaal achter de schermen heeft afgespeeld. (De Italianen: 'Hij is van ons'. De Oostenrijkers: 'Wij hebben hem gehaald'. De Italianen: 'Hij is Italiaan'. De Oostenrijkers: 'Hij is Tiroler'. Daar kun je een mooie film over maken).
De Oostenrijkers fotografeerden, röntgten, ontleedden, analyseerden en maten hun Oetzi. Sindsdien weten we wat hij (het IS inderdaad een man, dat hebben ze ook vastgesteld) in zijn maag had (graankorrels en een steak van de steenbok), hoeveel breuken hij heeft gehad, hoe gaaf zijn gebit was, en we weten dat hij last van zijn darmen, knieën en rug had.
Uiteindelijk, nadat hij wetenschappelijk volledig uitgemolken was, mochten de Italianen hem 'terug' hebben: op 16 januari 1998 werd de man uit het ijs met alles wat hem toebehoorde onder de grootst mogelijke veiligheidsmaatregelen vanuit het Instituut voor Anatomie van de universiteit Innsbruck naar het Zuidtiroolse Archeologiemuseum in Bolzano gebracht.

Het is te koud om lang te blijven staan, bovendien is er niets te zien. We beginnen aan de afdaling. Als we op het pad naar de Martin-Buschhütte stoten, houdt het op te sneeuwen, maar het pad is geheel ondergesneeuwd. Vanaf de Buschhütte tot Vent is het pad veranderd in een gladde modderbaan. En dan begint het te regenen. Rechts van ons, in een diep uitgesneden ravijn, schuimt de Niedertalbach. Aan de overkant klimmen de rotsen tot boven de 3000 meter. Daar staan, massief en dreigend, de Stoanmandl, de Vorderer en Mittlerer Diemkogel en de Vorderer Spiegelkogel.
We naderen de boomgrens, dwergsparren vormen het eerste groen op de hellingen. We passeren een schaapherdershut en even later een weilandje.
'De Kaser', zegt Alois. 'Hier was ooit een nederzetting van herders'.
Het moeten kaltherzige herders zijn geweest die een zwangere vrouw, die op weg was naar het dal aan de andere kant van Similaun, geen onderdak wilden geven. Nadat de vrouw diezelfde nacht nog was bevallen, zo zegt de legende, vervloekte zij de nederzetting. De alm werd onvruchtbaar, de bewoners moesten weg. Nu staat er een kapelletje van rots en hout.
'Eine Wallfahrtskapelle', zegt Alois. 'Mensen komen om te bidden en dan gooien ze muntjes naar het beeld van de heilige Anna'.
Archeologische vondsten, lang voor Oetzi, hebben aangetoond dat er in het Neolithicum al een verbinding bestond tussen Oetztal en Schnaltal. Nu nog is de Kaser de grens tussen de almen van Vent en het Italiaanse Schnaltal (en dus niet de huidige Oostenrijks-Italiaanse grens hogerop). Ieder voorjaar komen de herders uit het Schnaltal met hun schapenkudden over de pas, langs de Similaunhut. Aan het eind van de (korte) zomer gaan ze weer terug.
Tenslotte: Vent. Vroeger was het dorpje soms wekenlang afgesneden van de buitenwereld, en lawines richtten grote verwoestingen aan. Nu is het aan alle kanten beschermd door lawine-dammen, maar ingesneeuwd raakt het iedere winter weer. Nu regent het nog. En ook de volgende dag regent het in het dal en sneeuwt het boven. Verdere wandelingen kan ik wel vergeten.

Dan wil ik in iedere geval de Oetzi in doden lijve zien. Ook Alois heeft Oetzi sinds zijn hakpartij niet meer gezien. We rijden in zijn auto naar Bolzano. Omdat het op hoogte overal sneeuwt en de pas op het Timmelsjoch gesloten is, moeten we een grote omweg maken: over de Reschenpas en via Merano. In de stromende regen staan we later in Bolzano twee uur in de rij voor het museum waar de Oetzi zich nu aan den volke toont.

Zie hem daar door een klein vierkante raampje nu eens liggen: in een koelbox, 1.59 meter lang, bij leven een jaar of 45 (een hoge leeftijd voor iemand uit het Neolithicum), en versierd met tatoeages op de rug en de benen.
Dat laatste heeft tot allerlei speculaties geleid: de strepen en kruisen zouden acupunctuur-plekken zijn, Oetzi zou - nog voor de Chinezen - kennis hebben gehad van de genezende werking van naalden. Straks wordt Oetzi nog een symboolfiguur voor New Age. Een cultfiguur voor de alternatieve geneeskunde.
Arme Oetzi. Vermoedelijk was hij gewoon een herder. Of een jager. Of een boodschapper. In welke hoedanigheid dan ook: hij was nog laat in het jaar onderweg en werd verrast door slecht weer. Hij zocht beschutting in een kom en vroor dood. Zijn kleren van leer, vel, pels, hooi en stro waren ontoereikend. Zijn koperen bijl, zijn vuurstenen dolk, zijn pijlen met stenen punten en zijn net om vogels te vangen hadden hem niet meer van nut kunnen zijn, zijn berkenhouten eetkom was leeg. Zelfs aan de gloeiende houtskooltjes die hij mee droeg, had hij niets meer gehad. Hij is gaan liggen, sneeuwde in en bevroor. Om 5000 jaar later wereldberoemd te worden.
Alois begint plotseling te grinniken. En zegt: 'Toen al lang vaststond dat het lijk meer dan 5000 jaar oud was, hebben ze een wetenschappelijk symposium georganiseerd. Daar ben ik bij geweest. Eén van die wetenschappers vroeg waarom ik het lijk bij het uithakken had beschadigd. Ik zei: Hij voelde het toch niet. Ja kom, we dachten toch allemaal toen dat het om een gewoon gletsjerlijk ging. Die wetenschapper toonde geen enkel begrip'.

Oetzi heeft in het museum een hele etage voor zichzelf. We staan voor de etalages en kijken naar de stukjes bast en touw, de flarden van zijn leren kleding, de restanten van zijn schoenen, naar 5000 jaar oud hooi en gras en even oude berkenbladeren, naar pijlpunten en de koperen bijl.
Alois zegt: 'Ik heb al die dingen in mijn handen gehad'.
Rotzooi, volgens zwager Franz. De rotzooi ligt uitgestald achter glas, gerubriceerd en wetenschappelijk gedocumenteerd. Toch goed dat Alois die vuilniszak had meegenomen.