De Amazone
Madre de Dios

Vier dagen wacht ik op een boot die me verder stroomafwaarts moet brengen. Ik slaap in een tent op de veranda van de winkel van señor Walters. Zijn vrouw zit soms uren achter de radio en probeert verbinding te maken met andere dorpen. 'America, mericamericamerica…'. Meestal voor wat onbelangrijke small talk. Maar ook naar Shintuya, om te informeren naar een boot voor mij. Maar dàt contact komt nooit tot stand.

's Ochtends loop ik naar de rand van het dorp, waar ik een mooi beschut plekje heb gevonden vlakbij een grote hibiscusstruik. En iedere morgen komt een rood-oranje kolibri, die met razendsnelle capriolen van bloem naar bloem schiet voor zijn dagelijkse ontbijt van nectar. Ik houd iedere keer mijn adem in, en als ik uitadem is het al voorbij, zo snel gaat het. Ik probeer dan te lezen, maar de afleiding is te groot. Naast de hibiscusstruik staan struiken met knalrode trosbloemen en zwaardvormige bladeren, en achter de struiken begint het oerwoud, waar zich een kalebasboom vol parasietplanten en luchtwortels en een kale boom vol orchideeën en mos naar voren hebben gedrongen. Salamanders bevolken de onmiddellijke omgeving.

Gefascineerd kijk ik naar een kleine knalgele leguaan die van dikke kevers houdt en er twintig minuten over doet om ze te pletten en zo te draaien dat ze in zijn bek passen, zodat hij - de ogen rollend van links naar rechts in genot - zijn prooi kan inslikken om dan tussen de grassprieten te verdwijnen. In de struik met de knalrode trosbloemen zit soms een grotere, groene broer van de kevervretende leguaan. Ik herken hem, ik heb hem eerder in Costa Rica gezien, waar ze hem Jesus Cristo noemen, omdat hij over water loopt. Ook in de lucht is er altijd wat te doen. Papagaaien scheren over, luid met elkaar kwebbelend. Een drietenige luiaard hangt aan staart en drie poten aan een hoge tak en krabt soms minutenlang wellustig onder zijn oksel. Alleen om te poepen komt een luiaard omlaag, maar dat zie ik niet, waarschijnlijk geneert hij zich voor mij. Soms hoor ik brulapen, maar die vertonen zich nooit.

Ook 's avonds kom ik naar deze plek, om te luisteren naar al die indringende geluiden. Ik blijf nooit lang, vanwege de muggen. Als ik dan terug loop verlichten duizenden vuurvliegjes mijn weg. Onder het afdak van Señor Walters veranda kijk ik naar de lichtroze motten die pirouetten draaien, en naar de bruine kikkers die wachten tot ik onder mijn muskietennet in de tent kruip, zodat zij zich ergens in de winkel van de burgemeester kunnen nestelen. Het mooist is het als het regent, als ik met een glas rum in de hand kan luisteren naar de tropenregen die het dak van plaatijzer boven me geselt.

Vier lange dagen van nietsdoen, overdag zittend op de hoge oever en turend over het water, zwetend in de zon, bier drinkend, tegen de muggen vechtend en me ergerend aan steeds weer dezelfde keiharde salsa die uit de boxen van een van de winkels komt.

Eindelijk, op de vierde dag tegen de middag, hoor ik het tuffen van een motor. Het hele dorp loopt uit en schreeuwt. De boot, een houten prauw met afdak, volgeladen met groente en bananen en passagiers, stopt. Ik spring erop. Mijn medepassagiers zijn een gezin met kind, een oude vrouw, een goudzoeker, allen indigenes. De Madre de Dios is mooi. Zo moet een oerwoudrivier zijn: kronkelend, afwisselend breed en smal, vol zand- en kiezeleilanden, stroomversnellingen, soms ondiep. Het water is geelbruin. Zijriviertjes zijn dichtgeslibd met boomstammen. Op de hoge rode leemoevers zoekt een slagorde aan bomen houvast. Veel oevers zijn afgekalfd. In iedere regentijd worden oevers weggeslagen. De rivier verplaatst zich voortdurend, zoekt een andere loop. In Boca Manu had ik gehoord dat de rivier vorig jaar nog zeker vijftig meter van de oever heeft weggeslagen. Een paar winkels zijn toen in de golven verdwenen. Het oerwoud dat op de hoge oevers begint, lijkt ondoordringbaar. Maar dat is schijn. Daarachter is veel minder sprake van laag struikgewas en kreupelhout. Alleen planten die naar het licht kunnen grijpen handhaven zich.

Ik zie reigerachtige vogels met zwart-witte halzen en groene papagaaien. De zon gaat als een vuurbal onder en spoedig is het donker. Twee bootslui staan op de boeg en schijnen met zaklantaarns over het water, steeds bedacht op drijvende boomstammen. We passeren een kleine vissersboot die ons dan op zijn beurt weer wil passeren, maar die geeft het gauw op en verdwijnt achter ons in het donker.

Ineens botsen we hard op iets dat in het water drijft. Ik zie een van de bootslui over boord vallen. Gegil. Paniek. Geschreeuw. 'Izquerda, izquerda, naar links naar links' en 'A la playa, a la playa, naar de oever' en 'aqua aqua, water water'. De stuurman probeert de boot de keren, maar die is nauwelijks meer manoeuvreerbaar. De jongen die in het water viel klampt zich vast. De andere hoost uit alle macht. Maar er is een gat zo groot als een kelderluik en de boot zinkt snel.

Pas nu besef ik wat er aan de hand is en ook de andere passagiers ontwaken uit hun lethargie. Hoe ver is het naar de oever? Hoe diep is het water? Hoe sterk is de stroming? We horen de motor van het vissersbootje in de donkere verte. De bootslui schreeuwen, zwaaien met hun zaklantaarns. Maar de boot lijkt ons al voorbij te zijn. Ik gris mijn aantekeningenboek, papieren en geld uit mijn rugzakje, stop het in een plasticzak en als het water tot aan mijn middel reikt en ik op het punt sta te springen komt de kleine vissers-peke-peke langszij. Alle passagiers springen erop. Het bootje zinkt ook bijna, steekt nauwelijks boven het water uit. De drie bootslui bijven bij hun op de bodem liggende boot, alleen het dak steekt nog boven het water uit. Langzaam varen we weg van de plaats des onheils.

Ik overdenk wat er had kunnen gebeuren. Als er geen peke-peke was langsgekomen? Als het twee weken eerder was gebeurd toen het water hoger stond? Had ik de oever zwemmend bereikt? Ik had moeten zwemmen met een arm, omdat mijn linker arm sinds een tropische infectie nauwelijks meer functioneert. Had ik op de oever moeten overnachten? Wat had ik tegen de muggen kunnen doen? Vragen die ik heb hebben de andere geredde passagiers waarschijnlijk ook. Een meisje, de vriendin van een van de bootsjongens, huilt.

Een half uur later bereiken we Puerto Colorado, een dorp van goudgravers. De vissers schreeuwen naar de kant. Het huilende meisje gilt smekend 'rapido rapido'. Onmiddellijk springen de mannen in hun peke-pekes, starten de motoren en varen full speed weg om van de lading van de naar de bodem gezakte vrachtboot te redden wat er te redden valt. Ik drink een bier, trillend.

Puerto Colorado is een dorp uit een wildwestfilm. Met houten keten die winkels, kroegen, bordelen en 'hotels' herbergen. Uit alle televisies knalt een soap op volle sterkte. De stegen zijn smal en vol modder. Ieder moment verwacht ik John Wayne die de hoek om komt op zijn paard. Maar in plaats van John Wayne komen de mannen terug met wat ze hebben kunnen redden van de vracht van de gezonken boot. De hele nacht hoor ik het lachen en brullen van dronken mannen en vrouwen, en knetterende en verwrongen muziek. En in het varkenshok waar ik probeer te slapen krijg ik midden in de nacht een dronken kamergenoot. Ik sta om vier uur in de donkere ochtend aan de hoge kade. Weg hier! Maar de enige boot naar Puerto Maldonado, de hoofdplaats van dit deel van de Peruaanse jungle, is al vertrokken. Ik vloek twee uur lang. Ik zie een straatveger, die alle rommel bijeen veegt en dan de rivier in kiepert. Als de zon haar eerste stralen over het spiegelgladde water van de Madre de Dios strooit, zie ik vanonder een klamboe op een prauw een van de bootjongens van de ongeluksboot tevoorschijn kruipen.
Hij ziet mij. 'Okay okay', roept hij.
De lading is min of meer gered. Er is niemand verdronken en vandaag wordt de op de bodem vast stekende boot weggetrokken. Ik vraag hem wat we geraakt hadden. Een drijvende boomstam. Juist op dat moment wil een lege vrachtprauw vertrekken. Naar Labirinte, vóór Puerto Maldonado. De jongen brult 'un passagero, un passagero' en de vrachtboot keert. Ik klim erin.

De Madre de Dios wordt nu breder. We passeren veel goudzoekers, die in kleine geïmproviseerde nederzettingen primitieve wasinstallaties hanteren. Tussen de bomen van het oerwoud en over de rivier hangen lage nevelslierten, tot de zon doorbreekt. We stoppen een uur in het oeverdorpje San Juan. De boot wordt nu grotendeels gevuld met dertig lege olievaten, die vanaf de hoge oever worden gerold. Ik eet aan een stalletje een caldo de gallina (kippensoep) en installeer me op een van de olievaten. Er komt een nieuwe passagier aan boord, een kale man met lange baard, in zijn hand een erotisch stripboekje met de intrigerende titel 'Passiones'.

Zes uur duurt de tocht. Overal langs de rivier, op de afgekalfde hoge oevers en op kiezelbanken, zie ik de goudzoekers. Labirinte is een rivierhaven met winkels, pakhuizen, stalletjes en taxi's. Ik stap met de kale man met de passiones en drie anderen in een collectivo (verzameltaxi) naar Puerto Maldonado: vijftig kilometer over een onverharde weg door weidelandschappen, waarin koeien grazen.