China
Reis door een kolkende tijd - De trein naar Lhasa

September 2006. Station Chengdu, 18.30 uur. Precies op tijd zet de trein zich in beweging, terwijl uit de boordluidspreker de Radetzky Mars dreunt. Kranten, tijdschriften, tv en brochures werden de afgelopen maanden niet moe te verkondigen dat dit China’s meest geavanceerde trein is. Drie-motorige diesellocomotieven. In China gemaakte wagons met Canadese technologie. Hogedruk-cabines. Zuurstof- en temperatuurregelaars. Dubbele beglazing en uv-filters. Elektronische beeldschermen die hoogte en buitentemperatuur aangeven. Mededelingenborden in Chinees, Tibetaans en Engels.
Ik deel de coupé (soft sleeper) met drie jongedames uit Taiwan – ik had het slechter kunnen treffen. Omdat je naar Tibet nog steeds alleen met een group permit mag reizen, reis ik in een groep van twee – mijn groepsgenoot, een Australiër die ik nooit eerder heb ontmoet en die bij hetzelfde reisbureau heeft geboekt, zit in een coupé met soft seats.
We verstouwen onze bagage. Mijn hemel, wat slepen de dames een troep mee. Gaan ze in Lhasa wonen? Ze begrijpen mijn vraag, want ze lachen. Goed teken. Ze spreken alledrie wat Engels. En ze beginnen meteen met uitdelen. Uit een zak vol pennen krijg ik er een; er hangt een plastic hartje aan. Uit een andere zak toveren ze een banaan tevoorschijn. Als ik trek heb, hoef ik het maar te zeggen, want ze hebben sinaasappels, chocola, instant noedelsoep, snoepjes, cola; van honger of dorst hoeft de twee dagen die voor ons liggen niemand om te komen. Ikzelf heb ook een beetje voor gezorgd, ik heb een paar blikjes bier meegenomen. Uit ervaring weet ik dat je onderweg alles kunt krijgen, drank en eten in de trein, aanvullingen op de perrons.
Na de banaan en de pen krijg ik hun visitekaartjes. Fay, Chun en Amber. Van hen is Fay de meest enthousiaste. Chun is een beetje verlegen. Beiden achter in de twintig. Amber, de oudste, is de gangmaakster. Hoe oud zou ze zijn? Ik schat rond de veertig. Slank, van boven behoorlijk bloot, mooi. Ze heeft een hese stem en is zeer zelfbewust.
Vier bedden staan in onze coupé. Ik lig boven. Aan het uiteinde van ieder bed is een tv-scherm. We zien bij het verlaten van Chengdu olifanten, apen en zeeleeuwen, een tekenfilmpje, en daarna een documentaire over de aanleg van de hoogste spoorlijn ter wereld. Met lachende arbeiders, in de sneeuw, in de modder, bij het boren van tunnels en het zwaaien met vlaggen. We zien de openingsplechtigheid, met veel Tibetaans folkloristisch gehuppel, en in witte uniformen vol erelintjes en medailles gestoken zangers en zangeressen, die met gezwollen pathos de zoveelste grandioze prestatie van het geliefde moederland bezingen. Blije en trotse gezichten.
Lang in beeld is Cedain Zholma, de beroemdste hedendaagse Tibetaanse zangeres. In een Chinese biografie lees ik dat ze in 1937 geboren werd in een gezin van slaven. Haat naam
schijnt `mooie vrouw die van een lang leven geniet’ te betekenen. Ze groeide op zonder school, werd na de `vreedzame bevrijding’ van Tibet ontdekt toen ze `Een lied voor Voorzitter Mao’ zong in het Tibetaans en werd in de jaren zestig (!) in heel China beroemd met de vertolking van liederen als – ik citeer in het Engels: `Emancipated Serfs Sing Songs’, `Singing a Mountain Song for the Party’ en `At the Top of the Golden Hill in Beijing’. Maar haar populairste lied moet dit zijn geweest: `Mother gave birth to me, but the Party warms my heart’.
We zien ook beelden van het nieuwe, spectaculaire traject van Golmud naar Lhasa, dat ons over permafrost en 5000 meter naar het hart van Tibet moet brengen. In 1984 was het 814 kilometer lange eerste deel van het traject van de Qinghai-Lhasa Railway, tussen Xining en Golmud, gereed gekomen. Ter realisering van een oude droom van roerganger Mao was men in 2001 begonnen aan het 1142 kilometer lange tweede traject. In juni 2006 werd de lijn, een jaar eerder dan gepland, al in gebruik genomen. Een typisch staaltje van Chinese prestatiedrang. Chinese roekeloosheid ook. Proefritten mét passagiers. Ik heb gehoord dat er aanvankelijk nogal wat misging. Verzakkingen, ontsporingen, yaks op de rails, diefstal van spoorrails. Zelfs deze rit, die ik met de drie Taiwanese dames deel, is eigenlijk nog in de testfase.
Om tien uur daalt de nacht af in de trein. Fay, Chun en Amber beginnen aan een langdurig insmeerprogramma. Een crèmepje voor het gezicht, een crèmepje voor de armen, een crèmepje voor de benen. Ik mag natuurlijk niet kijken maar zie zonder te kijken dat ze zich, heel decent en onder de deken, in modieuze pyjama’s hijsen. En kort daarna hoor ik hun regelmatige ademhaling. Alleen Amber bromt een beetje. Daar ben ik altijd zo jaloers op, dat mensen gaan liggen en een paar tellen later weg zijn. Ik zie mensen slapen in de vreemdste houdingen, op de gekste plaatsen. In bussen, vliegtuigen, treinen. Herrie of geen herrie. Waarom kan ik dat niet? Of niet meer? Ook nu lig ik lang wakker, luister naar het ritme van de wielen op de rails, neem af en toe een slok. Val dan toch in slaap. Om zes uur ben ik wakker, klim uit bed en ga me wassen. Er is nog niemand, ik ben de eerste. Buiten regent het. En langzaam wordt het licht. Als we rond een uur of acht het foeilelijke Baojie bereiken, is het een gedrang van jewelste in het washok. En als Fay, Chun en Amber terugkeren van het washok, begonnen ze aan een uitvoerige make up. Vooral Amber moet toch een paar rimpels hier en daar wegwerken.
We rollen door een verregend landschap van klei. Gele rivieren, holwoningen, terrasvelden, ravijnen, hangbruggen, oude dorpen. Een wirwar van paden en in de klei uitgegraven treden voeren naar nauwe terrassen, waar groente en maïs het landschap een beetje kleuren. Maar afgezien daarvan draagt alles dezelfde kleur geelbruin. Tegen de middag bereiken we Lanzhou, reuzenstad aan de Gele Rivier. Volgepakt met woonsilo’s en vuile industrie. De hoofdstad van de provincie Gansu, springplank voor de oude Zijderoute, is het belangrijkste economische centrum van het westen van China. Machines, petrochemie en textiel zijn het fundament voor alle vernieuwingen. Een paar jaar geleden heb ik enkele dagen hier doorgebracht. Ik herinner me dat ik niet weg wilde, hoewel de stad nauwelijks iets te bieden heeft. Maar ik logeerde in een hotel vlakbij het station waar ik voor ’t eerst sinds weken goed kon slapen: schone ruime kamer, goed breed bed, functionerende airco, schone wc en douche, satelliet-tv, en vooral - het was stil. Ik kon de buren niet horen (als er al buren waren) en ook op de gang heerste een on-Chinese stilte. Een verademing na weken van slecht slapen en alsmaar groeiende irritatie. Ik probeerde redenen te vinden om langer te blijven. Struinde urenlang door de lelijke stad, bezichtigde het Park van de Berg van de Witte Pagode en het Park van de Vijf Bronnen, en dronk lauw bier op de terrasjes langs de stinkende Gele Rivier. Maar op en zeker ogenblik kon ik geen argumenten meer bedenken om langer te blijven.

We volgen de rivier stroomopwaarts. Buiten de miljoenenstad is de Gele Rivier smal en lemig, en snelstromend. Parallel aan de spoorlijn loopt een autoweg. Waar de rivier kronkelt rijden zowel trein als auto’s rechtdoor over bruggen, waarvan de betonnen peilers in het water staan. We rijden langs kalkovens en kalkopslagplaatsen. Kalk kleeft aan arbeiders, vrachtwagens, barakken en populieren. Wit gaat dan over in grijs en bruin en geel. Tussen de heuvels delen de rivier, de velden en tuinen, de dorpen, populieren en steenfabrieken, de weg en de spoorlijn de stroken vlak land. Ook hier: stof. Een landschap van gele en bruine stof. Onder afdakjes en langs muren van gedroogd leem drogen maïskolven. Onder plastic groeit groente. Dan weer fabrieken met rokende schoorstenen, afgewisseld met treurigmakende grauwe flatgebouwen. In een vertwijfelde poging vrolijker kleuren aan het landschap te voegen zijn de nieuwe flats geschilderd in roze en lichtblauw, een even trieste aanblik.
Na een serie tunnels en bruggen zie ik nieuwe kleuren. Groenwitte moskeeën. Dit is moslimland. In deze streek bestaat de meerderheid uit Hui, mensen die qua uiterlijk niet van Han zijn te onderscheiden maar vanwege hun religie al eeuwenlang als een aparte groep worden beschouwd. En in het China van nu ook als etnische minderheid als zodanig worden erkend. In iedere stad en in ieder dorp steken de minaretten boven de golfplaten daken van lage huizen uit, in hoogte concurrerend met de flatgebouwen. In de smalle straten zie ik mannen met witte kepies en vrouwen met zwarte hoofddoeken.

In onze coupé is het intussen een gezellige boel. De Taiwanese dames fungeren – gewild of ongewild? – als een magneet. Iedere Chinese man wil wel met hen aanpappen. Ze spreken Mandarijn (Amber spreekt ook nog Hakka, en Fay spreekt ook Fukien), dus taalproblemen zijn er niet. Ze zingen drank- en kinderliedjes – vooral Amber, met haar hese, ietwat zwoele stem. Sowieso is Amber het middelpunt. Ook weet ze veel van traditionele Chinese geneeskunst, ze kent kruiden, én ze masseert. En als dát bekend wordt, schijnen veel mannen in onze wagon allerlei voorheen zelden opgemerkte kwalen en kwaaltjes te hebben. En Amber masseert dan schouders en armen, waarbij ze ononderbroken praat – waarschijnlijk verstrekt ze adviezen, want de mannen knikken ernstig. Mij leren de dames een beetje gebarentaal. Ik kon al met mijn vingers op z’n Chinees tellen, maar nieuw is voor me dat `drie’ ook `gelukkig’ betekent, en `zeven’ zoiets als `hard werk’. Tussen alle bedrijvigheid door trakteren ze me in de in nevels van sigarettenrook gehulde restauratiewagon, geven me tips om gelukkig te worden, en waarschuwen me niet te veel bier te drinken. Daarom drinken we Great Wall-wijn. Rode koppen van aangeschoten Chinese mannen draaien zich in onze richting, maar de dames concentreren zich op de matige culinaire hoogstandjes.
De dames zijn best een beetje vermoeiend, en vaak vlucht ik de gang op en kijk naar buiten. Willen Fay en Chun nog wel eens een poosje lezen of slapen, onvermoeibare Amber speelt dan in andere coupés kaart.
Maar één ding zit de betoverde mannen dwars: de dames komen uit Taiwan. Natuurlijk is Taiwan van ons, vinden die aanpappers. En als het moederland ons roept om er voor te vechten, dan gaan we Taiwan bevrijden. Dan klappen de dames dicht, en één keer, met de coupédeur dicht, gooien ze hun `Chinese’ paspoort, dat ze nodig hebben om naar de Volksrepubliek te reizen, woedend op de grond, hun Taiwanese paspoort koesterend. Amber, die het minst Engels spreekt, zegt met een woedende uitdrukking op haar gezicht: `Be one country’, gevolgd door `We belong to American’. Ik begrijp beide uitdrukkingen niet goed, en Fay verklaart: `Wij zijn anders. We willen niet bij China horen. We willen nooit samen. We zijn twee landen’. Maar dat zeggen ze alleen tegen mij, zodra er anderen bijzijn, zeggen ze niets over de grote controverse.
Ik verken een beetje de trein en zie nog enkele westerlingen. De wagons met alleen zitplaatsen is propvol. Onder de passagiers veel jonge Tibetanen, die elders in China studeren en nu op weg naar huis zijn. Ik vind ook mijn Australische groepsgenoot, die er behoorlijk verkreukeld uitziet. Hij zit ingeklemd tussen zijn eigen bagage, vijf volle fietstassen die hij in de toch al propvolle coupé nergens kon onderbrengen. Zijn plan is om van Lhasa te fietsen naar Kathmandu, zijn fiets is al vooruitgestuurd naar Lhasa.
Ik loop terug en zie dat onze coupé vol is, de dames hebben herenbezoek en zijn verwikkeld in een geanimeerd gesprek. Ik blijf in de gang bij het raam staan en krijg gezelschap van een lange magere man in een net pak. Ik goed Engels vraagt hij of ik helemaal naar Lhasa ga. Hijzelf stapt straks in Xining uit. Hij is ecoloog, 41, getrouwd, heeft een `rebelse’ zoon die veramerikaniseert. `What can I do?’
Ik zeg dat er voor een ecoloog veel werk te verrichten is.
Hij knikt, kijkt me met een cynische blik vanachter een modieuze bril aan, zwijgt lang, en begint dan aan een lange monoloog waarbij hij me niet meer aankijkt maar naar buiten staart, alsof hij beschrijft wat hij daar ziet. `Vervuiling. Erosie. Watertekorten. We hebben zoveel problemen. Gaan we naar een ramp toe? Ik heb in het buitenland gereisd. Ik heb echte ontwikkeling gezien en weet wat dat inhoudt. Education is the key word. Maar zolang daar geen verandering inkomt, forget it. Studenten leren alleen van buiten. Er vindt geen discussie plaats. Geen uitwisseling van ideeën. Geen kritiek. Afwachten of er een ramp komt is niet genoeg. We moeten mensen overtuigen. Maar dat is een kwestie van generaties, dat is ook bij jullie niet van vandaag op morgen gegaan. Ik voer gesprekken met boeren. Hoe moet je die duidelijk maken dat ze de rivieren niet vol moeten gooien met hun afval? Terwijl in de steden de riolen direct zijn aangesloten op de rivieren en fabrieken hun giftig afval rechtstreeks lozen in de rivieren. Het hele land ligt vol afval, kijk maar…. Overal plastic. Iedereen gooit alles op straat. Ook in Beijing, waar ik woon. Ook in Lanzhou. U hebt het ongetwijfeld ook in de steden gezien. Ik was op een bijeenkomst in Lanzhou en op weg naar het station werden reclamefolders de taxi ingegooid, en de chauffeur gooide de folders meteen weer terug op straat. Ik zag het overal. Gewoon. Niemand denkt erbij na’.
`Het gáát vooruit. Langzaam. We hebben waterzuiveringinstallaties. Maar te weinig. We hebben herbebossingprojecten. Maar wellicht te laat en ook te weinig. We hebben milieuwetten en er zijn sancties tegen overtreders. Maar die worden niet of in ieder geval niet altijd toegepast. De centrale overheid is zich wel degelijk bewust van de dreigende rampen die de te snelle moderniseringen met zich mee brengen, maar heeft teveel overgelaten aan de provinciale overheden, en die weer aan de locale overheden. Coördinatie is vaak zoek. En er wordt gelogen. Over productiecijfers en milieumaatregelen. Er is corruptie van hoog tot laag. Eigenbelang en hebzucht’.
Hij houdt even in. Vervolgt dan: `Ik word er moedeloos van. Cynisch, ja. Maar ik houd ook van mijn land en ik wil bijdragen aan verbeteringen’.
Buiten schuiven kolenhopen langs. Hij zegt: `Kolen. Kijk… de grote vervuiler. Het ergste is Shanxi. Kolenland. Overal mijnen en opslagplaatsen. Maar de mensen moeten leven, eten, koken. Dus stoken. Een basisbehoefte. Er is nog geen alternatief voor kolen. Niet hier, niet nu’.
`Ik ben kritisch. Collega’s zeggen vaak té kritisch. Het is moeilijk om kritisch te zijn. We hebben geen echte vrijheid. De regering beseft niet, of wil niet beseffen, dat ontwikkeling ook openheid betekent. Leren van anderen in plaats van dezelfde fouten maken. Uitwisseling van ervaringen. Vertel mij niets… ik heb de wereld gezien. Ik zou weten hoe je ’t moet aanpakken. Maar we hebben 1.3 miljard mensen. Eenheid en vooral stabiliteit zijn belangrijk. Als dit land uit elkaar zou vallen, zoals de Sovjetunie, dat zou chaos betekenen. Absolute chaos. Stabiliteit is de basis, en dan stapsgewijs vooruitgang op het gebied van mensenrechten, vrijheid, democratie and all that. De Amerikanen moeten hun mond houden, die moeten zich niet met China bemoeien’.
Ineens verandert hij van onderwerp. `Ik heb in India en Pakistan gewerkt, als ingenieur in staalbedrijven. In India vermoedden ze dat ik een spion voor Pakistan was. In Pakistan heb ik een keer, uitgenodigd door een goede collega, een compliment gemaakt over de schoonheid van zijn echtgenote. You want to rape her? schreeuwden de andere gasten. Ik schrok dermate, dat ik nooit meer een uitnodiging heb aangenomen. Weet u, ik zie het fundamentalisme van de moslims overal ter wereld, ook bij ons, als dé grote bedreiging van dit moment'.
We naderen Xining. Hij schudt me de hand, wenst me geluk en loopt terug naar zijn coupé om zijn spullen te pakken, want hij gaat de trein verlaten voor weer een waarschijnlijk frustrerende bijeenkomst over ’s lands ecologische problemen.

Xining, de hoofdstad van Qinghai. Groot en lelijk. Al in de eerste eeuw was dit een garnizoenstad, en later een ontmoetingspunt van drie culturen: de Tibetaanse lamaïstische wereld, de confucianistisch-taoïstische wereld van China en de islamitische cultuur. Op 35 kilometer ten westen van de stad staat één van de grootste en belangrijkste Tibetaanse kloosters, Ta’er Si, of Kumbum. Ik had overwogen het klooster te bezoeken, maar had gehoord dat daar een ware toeristenkermis is.
Na Xining gaat het omhoog, gestaag en langzaam. Rots in plaats van klei. De kleuren: oker en bruin en geel. In de verre achtergrond beboste heuvels en vage bergen. Ik zie ruïnes en een half vervallen toren op één van de heuvels. En overal zendmasten. In dit troosteloze landschap valt het me voor ’t eerst echt op. Mobiele telefoons hebben in heel China hun weg gevonden, tot in de kleinste gehuchten. Of je nou partijfunctionaris bent of fabrieksarbeider, bakfietsentransporteur of boer, student of militair, iedereen heeft een mobieltje. En iedereen belt constant, op de velden, in de auto, in de bus, in de trein. Wei wei, wei wei.
Buiten vindt bijna ongemerkt een landschappelijke metamorfose plaats: leem en rots wijken voor golvende, glooiende graslanden. Met prachtige schaduwen in plooien en breuken. En dan opnieuw een gedaantewisseling, abrupt, onverwacht. Geen gras meer maar crèmekleurige zandduinen. Tientallen kilometers wisselen gras en zand elkaar af, terwijl we in een wijde boog om het diepblauwe Qinghai-meer glijden, het grootste zoutwatermeer, in de avonturenboeken van de ontdekkers bekend onder de naam Koko Nor. In de heuvels rondom het meer zie ik de eerste nomadententen.
Het was hier, aan de oever van het zoutmeer, dat de Mongoolse leider Altan Khan in 1578 het hoofd van de Gelugpa-school, Sonam Gyatso, de titel Dalai Lama gaf.
Nadat we het meer achter ons hebben gelaten, zet de schemering in. We rijden over een uitgestrekt plateau. Ik kan nog net riviertjes en beken zien die zich delta-achtig opsplitsen. Wegarbeiders voor spaarzaam verlichte legertenten. Ergens ligt een enorme hoop kolen. En in de coupé naast de onze beginnen Chinezen aan een luidruchtig potje kaart, dat tot diep in de nacht duurt. Schreeuwen, brullen. Oordopjes helpen niet en ruim na middernacht verzoek ik de heren het verdomme een beetje rustiger aan te doen. Het helpt niet. Ik loop naar het hokje waar de geüniformeerde conductrice (de enige die een paar woordjes Engels spreekt, terwijl álle conductrices, volgens de folders, meertalig zouden zijn) zich zit te vervelen, en verzoek haar mijn verzoek aan de heren door te geven. Zichtbaar aarzelend en zenuwachtig gaat ze naar de kaartspelers toe. Ik loop met haar mee. Alleen had ze waarschijnlijk geen indruk gemaakt, nu staken de heren hun spel en kan het eindelijk een beetje stil worden. Het zijn niet alleen luidruchtige passagiers die reizen in deze meest besproken trein veronaangenamen. In de coupés en op het gangpad heerst een rookverbod. In veel coupés trekt men zich daar niets van aan. Maar wat kun je van normaal als ketters rokende passagiers verwachten als nota bene de agenten van de spoorwegpolitie, die op iedere trein aanwezig zijn, met z’n zessen in de voorste coupé als idioten paffen?

Als ik na een korte slaap wakker word, staan we op het station van Golmud. De conducteurs en conductrices van alle wagons staan kleumend voor de trapjes. Behalve zij en een paar venters is verder niemand op het perron. Hoelang we al staan, weet ik niet. Het wordt langzaam licht als de trein zich weer in beweging zet. En spoedig hebben we Golmud achter ons. Nu rijden we op het nieuwe, vervroegd in werking gezette traject van de Qinghai-Lhasa spoorlijn. De `Hemelse Route’. Het is vlak. Sneeuwbergen in de achtergrond. Langs het spoor kwadratische patronen van keien – waarschijnlijk om de altijd jagende wind te beletten zand en stof op te waaien. Het gaat omhoog nu, geleidelijk. Ik zie plassen, een smalle asfaltweg, elektriciteitsmasten, spoorwegarbeiders. Een pokdalig landschap, in oker, geel en grijs. Verse sneeuw op de hoge heuvels. Hoger. Een lange tunnel. En als mijn Taiwanese vriendinnen wakker worden en aan hun uitgebreide ochtendtoilet beginnen, geeft het digitale infopaneel in het gangpad de hoogte van 4000 meter aan. Verse sneeuw. Hoger. Steeds hoger. Dan, tegen een uur of half acht, komt uit de boordradio de aankondiging in Chinees en monotoon Engels, dat de hoogste pas, de hoge Tanggula-pas, eraan komt. Slangen voor extra zuurstoftoevoer worden uitgedeeld, vergezeld met de uitleg op het tv-scherm. Maar ik zie niemand de slangen gebruiken.
De tv in onze coupé spuit, in een Engels zonder intonaties, allerlei wetenswaardigheden. Over het plan, de aanleg, de geografie. De stem gaat vergezeld met beelden, van ingenieurs gebogen over stafkaarten, glimlachende arbeiders, bezoekende politici.
Het nieuwe traject Golmud-Lhasa wordt in een trotse officiële publicatie aangeduid als `…the miracle in the human’s railway construction history’. Dat moet kloppen. Over de tot 4800 meter oprijzende Kunlunbergen en over de 5072 hoge Tanggula-pas – 200 meter hoger dan het hoogste op het tot dan toe hoogste treintraject in de Peruaanse Andes. Meer dan tachtig procent van het totale traject, over het Noord-Tibetaanse Plateau, ligt boven de 4000 meter en gaat over permafrost. Vooral dat laatste! Want permafrost ontdooit in de korte zomerperiode, waardoor verzakkingen optreden. Dat hebben de vindingrijke Chinese ingenieurs opgevangen door het aanbrengen van koelbuizen, waardoor de bodem permanent bevroren blijft. Bovendien is het tracé aangelegd op verhoogde kiezellagen.
Je kunt niet anders dan respect hebben voor de technische prestaties. Meer dan 35.000 arbeiders boorden zeven tunnels, bouwden 286 bruggen en het hoogste treinstation ter wereld. Onder onvoorstelbaar barre omstandigheden. Alleen al de aanvoer van materiaal, over de enige weg die ook nog vaak onpasseerbaar is. En dan het werk op deze hoogte! Bij de selectie van arbeiders had men gekozen voor kerngezonde mannen onder de veertig, maar dat was nooit een garantie om geen hoogteziekte te krijgen. Plus de verschrikkelijk kou in de lange winter, de schroeiende wind, de regen en sneeuw. Onder de arbeiders waren veel Tibetanen, die – naar verhouding – goed verdienden: 15 yuan per dag (anderhalve euro!) van vijf tot zes werkuren. Plus gratis medische controle en maaltijden. Van de Qinghai-Tibet highway, die in de jaren vijftig werd aangelegd, weten we dat per kilometer drie arbeiders om het leven kwamen, hoeveel arbeiders bij de aanleg van de Hemelse Route sneuvelden, is niets bekend.
Naar schatting heeft de nieuwe spoorlijn bijna 35 miljard yuan (3.5 miljard euro) gekost – 10 miljard yuan meer dan oorspronkelijk gepland, en 10 miljoen meer dan China de laatste 50 jaar heeft uitgegeven aan scholen en ziekenhuizen in Tibet. Maar waarom heeft men deze spoorlijn überhaupt aangelegd? Om de hele Tibetaanse regio sneller te verzorgen met goederen vanuit China, en om Tibetaanse bodemschatten naar China te brengen, zoals borax en lithium. Vijf miljoen ton goederen moeten de treinen straks jaarlijks transporteren. Wordt de lijn daarmee rendabel? Nauwelijks. Zhu Rongji, premierminister in 2001, noemde de spoorlijn een `strategische beslissing’ om `de economische en culturele uitwisseling tussen Tibet en de rest van het land te stimuleren en de eenheid van de natie te versterken’. Veel Tibetanen, vooral die in het buitenland leven, vrezen dat de spoorlijn voor nog meer Chinese overheersing zal zorgen, voor nog meer immigratie van Chinese werkzoekenden, en voor de legering van nucleaire en conventionele wapens. De Dalai Lama zei in een commentaar dat de spoorlijn kan bijdragen tot ontwikkeling, maar hij vreesde dat er een politieke motivatie achter stak.
Het zal ook niet bij dit traject alleen blijven. Nu al worden voorbereidingen getroffen om de lijn door te trekken naar Nepal! En een lijn van Kunming, de hoofdstad van Yunnan, naar Lhasa.

Hoe hoog zijn wij nu? Soms rijden we door de wolken. Buiten zie ik grote kudden yaks en schapen. En zwarte tenten van nomaden. Een vos. Ineens een grote kudde antilopen. Ze hebben V-vormige hoorns die een Chinees Engelstalig tijdschrift omschrijven als `people’s victory gesture’. Van de naar schatting één miljoen antilopen in de jaren twintig van de vorige eeuw moeten er nu nog slechts 100.000 tot 150.000 over zijn. En hun aantal neemt verder af omdat er op hen gejaagd wordt, hun vel levert het materiaal voor zachte, goed verkopende sjaals. Voordat ze uitgestorven zijn heeft men één van hun vertegenwoordigers nog gauw tot mascotte voor de Olymische Spelen uitverkoren. Alsof het zo gepland is zegt de monotone stem op de boordradio op datzelfde moment dat er 33 corridors zijn aangelegd voor de migrerende antilopen, wilde ezels, wilde yaks, herten, sneeuwluipaarden en sneeuwfazanten.
In alle officiële publicaties wordt beklemtoond, dat men ernstig rekening heeft gehouden met de fragiele ecologie. Niet alleen uit liefde voor de natuur. Waar de kwetsbare bergwereld wordt aangetast, ontstaat het gevaar voor erosie en verzakkingen.
In the middle of nowhere zie ik een nederzetting in de sneeuw, in tweeën gedeeld door een rivier (de Gele? Hier moet ergens zijn bron zijn). Ik hoor meer wetenswaardigheden door de radio, iets over `the spirit of the Chinese people’. Buiten glijden prachtige bergen voorbij, met een soort hanenkammen van door wind en weer aangevreten rotsformaties. We passeren een station, en pas een half uur later besef ik dat we de hoogste pas en het hoogste station ter wereld zijn gepasseerd.
Het weidse landschap blijft adembenemend. Ik zie meer en meer Tibetaanse nomaden temidden van hun Yak-kudden, en steeds meer tenten. We dalen, hoewel dat nauwelijks merkbaar is, en bereiken een meer. We stoppen op een leeg station, met zicht op het prachtig blauwe water. De hoogte is hier 4513 meter. Maar we mogen er niet uit. Na een lang oponthoud rijden we langzaam verder. De sneeuw verdwijnt en maakt plaats voor bruingeel gras. Natte poelen en kronkelende beekjes geven reliëf aan het nu overwegend vlakke landschap dat als het ware ingelijst is door hoge, met witblauwe sneeuw bedekte bergen. Lhasa komt dichterbij. We zien steeds meer nederzettingen, yaks, tenten, ook tuinen in de buurt van de nederzettingen. De trein slingert door een steeds nauwer wordend dal met spectaculaire tunnels en bruggen. Althans, ik kan alleen vermoeden hoe spectaculair de bruggen zijn. Alleen als de trein een wijde bocht maakt, zie ik soms de metershoge betonnen pijlers, die de rails over rivieren en dalen voeren. Langs het hele traject, aan de voet van het verhoogde kiezelbed dat de rails draagt, staan hekken. Hoe kunnen dan yaks op de rails hebben gestaan? Of klopt het echt, en zijn de hekken daarna aangebracht?
Méér bruggen en tunnels vlak voor Lhasa, met als langste de ijzeren Lhasa Liuwo Brug met drie bogen. Tussen de Kyi Chu, de rivier die door Lhasa stroomt, en het spoor zijn smalle stroken groen, en nederzettingen met stenen huizen met platte daken, de muren beplakt met koeken van yakmest. We rijden traag over een langgerekt viaduct door een industrieterrein-in-aanleg (ik zie een bord met `This development site is very promising’). Dan staan we een kwartier stil. De dames zijn bezig hun spullen te pakken, en ze hebben zich – terwijl ik in het gangpad stond en gefascineerd naar buiten keek – in winterse outfit gehesen. In de verte is de Potala al te zien. Tenslotte rijden we het nieuwe, op die Potala geïnspireerde station van Lhasa binnen. Precies volgens schema: 18.18 uur!